Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5295

Datum uitspraak2007-10-09
Datum gepubliceerd2007-10-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5483 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAO-schatting. Arts ten tijde van onderzoek geen geregistreerd verzekeringsarts. Onzorgvuldig medisch onderzoek. Overschrijding redelijke termijn?


Uitspraak

05/5483 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 juli 2005, 04/5368 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 9 oktober 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. S. van Andel, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Namens appellante zijn nadere gronden ingediend en stukken overgelegd bij brief van 4 september 2007. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2007. Appellante is – met voorafgaand bericht – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.A.H. Smithuysen. II. OVERWEGINGEN Appellante was werkzaam als administratief medewerkster toen zij op 7 januari 1997 uitviel met vermoeidheids-, psychische klachten en sikkelcelanemie. Appellante ontving met ingang van 4 februari 1997 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsonge-schiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 28 juli 2003 heeft het Uwv voor zover hier van belang de uitkering met ingang van 9 september 2003 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 30 september 2004 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens zijn bepalingen gegeven omtrent proceskosten en griffierecht. De rechtbank is van mening dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het Uwv van onjuiste medische beperkingen is uitgegaan. Uit de onderzoeken van de bezwaarverzekeringsartsen zijn voldoende gegevens naar voren gekomen om tot een afgewogen oordeel omtrent de voor appellante geldende beperkingen te kunnen komen. Appellante was op de in geding zijnde datum volgens de rechtbank in staat te achten de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te verrichten. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. In hoger beroep zijn namens appellante haar tijdens de procedure in eerste aanleg aangevoerde grieven grotendeels herhaald. Tevens is aangevoerd dat appellante bij de primaire beoordeling is gezien door een arts en niet een verzekeringsarts. Hiervan heeft mr. Van Andel schriftelijk bewijs overgelegd. Vervolgens heeft appellante aangevoerd dat het bestreden besluit berust op onzorgvuldig medisch onderzoek. Ten slotte heeft appellante een beroep gedaan op artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) omdat appellante van mening is dat de redelijke termijn waarbinnen het bestuursorgaan had dienen te beslissen op het bezwaarschrift is overschreden. Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit van het Uwv in rechte stand kan houden. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij bij de primaire beoordeling is gezien door een arts en niet door een verzekeringsarts. De Raad zal als eerste deze grief behandelen. Desgevraagd is ter zitting van de Raad door mr. Smithuysen erkend dat de arts J.F. van Hagen ten tijde van de medische beoordeling op 13 februari 2003 die heeft geleid tot het besluit van 28 juli 2003 geen geregistreerd verzekeringsarts was. Voorts heeft mr. Smithuysen erkend dat de bezwaarverzekeringsarts appellante niet medisch heeft onderzocht maar uitsluitend dossieronderzoek heeft gedaan. De Raad is van oordeel dat aan het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts het gebrek kleeft dat deze niet aanwezig was bij de hoorzitting waarbij namens appellante wel haar psychotherapeut Th.P. Werners aanwezig was. Daardoor heeft de bezwaarverzekeringsarts ook geen inlichtingen van die psychotherapeut kunnen krijgen. Bij het licht van, ondermeer, de uitspraak van de Raad van 18 juli 2007, LJN: BA9905 moet dit tot de conclusie voeren dat het bestreden besluit berust op onzorgvuldig medisch onderzoek en daarom wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden vernietigd. Het Uwv zal na medisch onderzoek van appellante door een geregistreerd verzekerings-arts een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen. Bij genoemd onderzoek zal aandacht moeten worden besteed aan de door mr. Van Andel voorgedragen grieven met betrekking tot de vastgestelde belastbaarheid. Wat betreft de grief met betrekking tot de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM het volgende. De Raad stelt vast dat de gehele procedure vanaf de datum dat het bezwaar tegen het primaire besluit van 28 juli 2003 is ingediend tot de datum van deze uitspraak ruim vier jaar heeft geduurd. Noch in de aard van de onderhavige procedure, noch in de opstelling van appellante is een rechtvaardiging te vinden voor deze lange duur, zodat de Raad dan ook tot het oordeel komt dat de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden. De namens appellante aangevoerde grief over de overschrijding van de redelijke termijn van artikel 6 van het EVRM richt zich met name tegen het aandeel van het Uwv. Namens appellante is verzocht om het Uwv te veroordelen tot betaling van een vergoeding voor immateriële schade ten gevolge van de door toedoen van het Uwv ontstane vertraging, tot een bedrag van € 500,-. De Raad is van oordeel dat voor de bepaling van de periode waarmee de redelijke termijn is overschreden als begindatum moet worden aangeknoopt bij de datum van het indienen van het bezwaarschrift tegen het primaire besluit van 28 juli 2003. De Raad begroot de schade van de overschrijding van de redelijke termijn, voor zover toe te rekenen aan het Uwv, op een bedrag van € 500,-, door het Uwv te betalen aan appellante. Ook om deze reden komt de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Gezien het vorenstaande kunnen de overige aangevoerde grieven onbesproken blijven. Het voorgaande leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, behalve voor zover daarin is beslist over de proceskosten en de vergoeding van het griffierecht in eerste aanleg. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak, behalve voor zover daarin over de proceskosten en de vergoeding van het griffierecht in eerste aanleg is beslist; Vernietigt het bestreden besluit; Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak van de Raad; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot vergoeding van schade als hiervoor is aangegeven; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag groot € 322,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 103,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2007. (get.) K.J.S. Spaas. (get.) A.H. Hagendoorn-Huls. MH